Toelichting Bluswater en bereikbaarheid

Toelichting op de regels van paragraaf 5.2.1 Bereikbaarheid hulpdiensten en brandweer en bluswatervoorziening

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Deze regels voor bereikbaarheid en bluswater gaan in principe over alle activiteiten dus bouwen, verbouwen, gebruik, maar ook bij sloop. De regels gelden voor het hele grondgebied van de gemeente (ambtsgebied). Voor het begrip ‘locatie’ wordt verduidelijkt dat het in deze paragraaf alleen in de specifieke betekenis van (beperkt) kwetsbare locaties in de zin van de regelgeving met betrekking tot omgevingsveiligheid wordt gebruikt.

Artikel 5.3 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en brandweer en de bluswatervoorziening. Deze maatwerkvoorschriften worden pas opgesteld nadat de veiligheidsregio om advies is gevraagd. De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften maakt het mogelijk om de inhoud van de landelijke Handreiking of de regionale vertaling daarvan op te nemen in maatwerkvoorschriften.

Artikel 5.4 Zorgplicht beheer en onderhoud

De brandweer moet erop kunnen vertrouwen dat een bluswatervoorziening ook daadwerkelijk werkt. Het is dan ook van belang dat deze goed beheerd en onderhouden worden. Niet functionerende bluswatervoorzieningen belemmeren het functioneren van de brandweer en kunnen leiden tot gevaarlijke situaties. Opstelplaatsen en voorzieningen om vaartuigen van hulpverleningsdiensten te water te laten dienen eveneens onderhouden te worden en hun te functionaliteit behouden.

Artikel 5.5 Informatieplicht bij wijzigingen

Het is belangrijk dat de veiligheidsregio op de hoogte is van veranderingen of activiteiten die betrekking kunnen hebben op het bestrijden van onder meer brand en de geneeskundige hulpverlening aan personen. Deze gegevens moeten aan de veiligheidsregio worden doorgegeven, zodat zij daarmee rekening kan houden. Het betreft bijvoorbeeld een andere wijze van bluswatervoorziening, het verplaatsen van een opstelplaats, het herinrichten van wegen of het plaatsen van slagbomen en hekwerken.

Artikel 5.6 Bluswatervoorziening

Deze regel geeft aan dat in alle situaties een toereikende en toegankelijke bluswatervoorziening moet zijn. Ook in tijden van extreme droogte, tijdens werkzaamheden en in buitengebieden en natuurgebieden en in geval van open water een minimale waterdiepte van 1 meter heeft (ongeacht zomer- of winterpeil of droogte).

Lid 2 en 5
Voor kleine bouwwerken is het uitgangspunt dat de eigen waterinhoud van een tankautospuit voldoende moet zijn voor het blussen van een brand. In lid 5 wordt ook aangegeven dat secundair bluswater niet vereist is bij grondgebonden woningen.

Lid 3, 6 en 7
Deze artikelleden sluiten aan bij het beleid voor bluswater van Veiligheidsregio Groningen.

Artikel 5.7 Brandkranen

Lid 1, onder g
Plaatsing aanwijsbordje (indien van toepassing) met de tekst “opstelplaats brandweer” kan op een gevel/muur/vaste paal in de directe nabijheid van de betreffende brandkraan.

Artikel 5.8 Geboorde put als bluswatervoorziening

Lid 1, onder g
Plaatsing aanwijsbordje (indien van toepassing) met de tekst “opstelplaats brandweer” kan op een gevel/muur/vaste paal in de directe nabijheid van de betreffende put.

Artikel 5.9 Inzetdiepte

In de Omgevingswet/Bbl is niets geregeld met betrekking tot interne loopafstanden binnen grote gebouwen. Dit kan leiden tot branden op te grote afstanden van opstelplaatsen, waardoor de brandweer niet in staat is een brand te bestrijden. Met het oog op een goed verloop van de bluswerkzaamheden en voor het voorkomen van gevaar of overlast voor omliggende terreinen en gebouwen, is het gewenst hiervoor een regel in het omgevingsplan op te nemen.

Artikel 5.10 In stand houden bluswater- en bereikbaarheidsvoorzieningen

Het in stand houden van een bestaande bluswatervoorziening of toegangsmogelijkheid is ook na de aanlegfase van cruciaal belang.

Artikel 5.11 In stand houden geboorde put

Het in stand houden van (de werking van) een bestaande geboorde put is ook na de aanlegfase van cruciaal belang.
Ten aanzien van de frequentie van controle kan een boorfirma of onderhoudsbedrijf advies geven. Grondsoorten zoals bijv. zand- of kleigrond zijn van invloed op het onverminderd functieneren van een geboorde put.

Artikel 5.12 Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten

Lid 1 en lid 3
Deze regels geven aan dat in alle situaties de hulpverleningsdiensten (zoals de brandweer, ambulances en interregionale bijstand) gebouwen en locatie moeten kunnen bereiken voor hulpverlening en ook weer snel en makkelijk kunnen verlaten in verband met het evacueren van personen en/of het vervoeren van (gewonde) slachtoffers (ambulances). Deze regel schrijft voor dat er toereikende en veilige wegen moeten zijn.

afbeelding X12 Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten

 

Hulpdienstvoertuigen kennen specifieke afmetingen, waardoor wegen in verband met de mogelijkheid tot passeren aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. We kennen brandweer- politie en ambulancevoertuigen. In deze regels is het brandweervoertuig maatgevend, omdat deze de grootste en zwaarste hulpdienstvoertuigen zijn. De geformuleerde voorwaarden aan de wegen zijn voor de hulpdienstvoertuigen het minimum. Deze regels zijn van toepassing op de gehele route, dus ook bruggen en viaducten etc.

Lid 2
Een doodlopende weg is een weg die maar op één manier in en uit te rijden is. Deze voldoet dus niet aan de regels dat elk adres via twee onafhankelijke routes bereikbaar moet zijn. Voor doodlopende wegen geldt dat afwijking daarvan acceptabel is in de volgende situaties:

Kazerne afbeelding

(Situatie 2) Een doodlopende weg van maximaal 200 meter lengte is toegestaan mits de wegbreedte minimaal 4.50 meter bedraagt en er een keermogelijkheid aanwezig is van met een straal van 10 meter. Door de keerlus wordt in feite een normale erftoegangsweg gecreëerd. Echter ontbreken bij een dergelijke doodlopende weg een tweede aanrijdroute. In geval van een stremming van de doodlopende weg moet een brand vanaf de hoofdweg bestreden worden.

(Situatie 3) Een doodlopende weg van maximaal 200 meter lengte is toegestaan mits de wegbreedte van minimaal 5,5 meter is. Bij een dergelijke doodlopende weg ontbreekt een tweede aanrijdroute. In geval van een stremming van de doodlopende weg moet een brand vanaf de hoofdweg bestreden worden.

(Situatie 4 en 5) Als de wegbreedte kleiner is dan 5,5 meter of 4,5 meter met keerlus, dan kan de maximale lengte van de doodlopende weg 100 meter zijn. Deze maximale inzetdiepte geldt ook bij vertakkingen.

Lid 4 Verbindingswegen naar opstelplaatsen
Een opstelplaats kan zijn op een weg of een specifiek daarvoor aangelegde verharding. De opstelplaats kan en zal vaak samenvallen met de openbare weg. Maar bij grotere bouwwerken, objecten en locaties is dat niet altijd het geval. Dan zal op eigen terrein de bereikbaarheid van een opstelplaats gerealiseerd moeten worden om te voldoen aan de regels voor maximale afstanden uit het artikel Afstanden voor opstelplaatsen.

Als een opstelplaats niet de openbare weg is, moet er in voorkomende gevallen een verbindingsweg zijn tussen de openbare weg en een opstelplaats voor hulpverleningsvoertuigen aangelegd worden. Voor de bereikbaarheid op de incidentlocatie is het van belang dat de afstand en overbrugging vanaf een opstelplaats tot bouwwerken/objecten en bluswatervoorzieningen afgestemd is op de middelen en mogelijkheid van een brandweereenheid. Specifieke locaties als natuurgebieden en infrastructuur vragen maatwerk.

Lid 6
Van lid 1 t/m 5 kan worden na advies van Veiligheidsregio Groningen.

Algemeen
De regels betreffen niet alleen gebouwen en individuele open terreinen, maar hebben ook betrekking op ontwikkelingsgebieden en herinrichtingsgebieden. Daar waar het gaat om grote ontwikkelingen en grote samenkomst locaties betreft de regel ook de mogelijkheid tot landen en opstijgen van een Mobiel Medisch Team. In alle gevallen is het gewenst dat afspraken gemaakt worden met de veiligheidsregio over de manier waarop bereikbaarheid geregeld gaat worden.

Bij de uitwerking en nadere duiding van deze regels moet aangesloten worden bij de Groningse Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2024.

Artikel 5.13 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen - tankautospuit

Dit artikel geeft de eisen voor opstelplaatsen voor een tankautospuit. Elke brandweeringang heeft een opstelplaats. Indien een gebouw meerdere brandweeringangen heeft, zijn dus ook meerdere opstelplaatsen nodig.
Lid 4 gaat over open water. Onder open water wordt ook bijv verstaan een (gesloten) bluswater riool, dit is open water onder de grond. Het gaat om de techniek om er water uit te halen.

Artikel 5.14 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen – redvoertuig

Dit artikel geeft de eisen voor opstelplaatsen voor een redvoertuig.
Lid 3, onder d heeft betrekking op voldoende manoeuvreerruimte voor de arm van het redvoertuig ten opzichte van gebouwen en andere objecten zoals bomen.

Artikel 5.15 Afstanden voor opstelplaatsen

Lid 1 en 2
De afstand van de opstelplaats tot de gebouw of droge blusleiding is aan een functioneel maximum gebonden. De eerste inzet zal in de regel plaatsvinden met een straal met een slanglengte van 60 meter. Voor een grondgebonden woning is de verwachting dat 20 meter straal binnen de woning voldoende zal zijn. Daarom mag er een maximale afstand zijn van 40 meter tussen de opstelplaats en een grondgebonden woning. Voor alle andere bouwwerktypen wordt er een maximale afstand van 15 meter aangehouden, waarna 45 meter rest aan slanglengte in het gebouw.

Leden 3 en 4
Deze artikelleden geven de afstandseisen van een opstelplaats naar de bluswatervoorziening.