Actuele wijzigingen omgevingsplan
Omgevingsplan
Burgemeester en wethouders van Veendam maken bekend dat zij voornemens zijn een eerste wijziging van het Omgevingsplan gemeente Veendam voor te bereiden. Vanaf 1 januari 2024 beschikt de gemeente Veendam over een (tijdelijk) omgevingsplan. Dit plan bestaat uit alle op dat moment geldende ruimtelijke plannen tezamen (nog aan te vullen met plannen die onder het oude recht kunnen worden afgerond) en de zogenaamde bruidsschat. De bruidsschat omvat diverse regels die in het kader van de invoering van de Omgevingswet door het Rijk aan gemeenten zijn overgedragen. De gemeente heeft tot 1 januari 2032 de tijd om dit tijdelijke omgevingsplan om te zetten in een volwaardig omgevingsplan dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet.
Inhoud van de wijziging
De planwijziging is bedoeld om regels met betrekking tot bodem, opslagtanks, bluswater en bereikbaarheid voor hulpdiensten uit de bruidsschat te vervangen door andere regels. Deze nieuwe regels moeten ervoor zorgen dat zoveel mogelijk de tot 1 januari 2024 in de provincie gebruikelijke werkwijze op het gebied van bodemkwaliteit en (brand)veiligheid kan worden voortgezet. Deze regels gelden (voor het merendeel) voor het hele grondgebied van de gemeente Veendam.
Planwijziging inzien
Met ingang van 19 juni a.s. ligt het voorontwerp voor de wijziging van het Omgevingsplan gemeente Veendam gedurende zes weken tijdens openingsuren ter inzage in het gemeentehuis.
Participatie
Wilt u reageren op het voorontwerp van de wijziging? U kunt tot en met 30 juli 2024 een schriftelijke of mondelinge reactie geven. Uw schriftelijke zienswijze kunt u indienen bij het college van burgemeester en wethouders, Postbus 20.004, 9640 PA Veendam. Voor het indienen van een mondelinge zienswijze dient u tijdig een afspraak voor overleg te maken.
Zienswijzen kunnen ook online worden ingediend; ga hiervoor naar www.veendam.nl/zienswijze.
Casco Omgevingsplan gemeente Veendam (na 1e wijziging)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.2 Meet en rekenbepalingen
Hoofdstuk 2 Doelen en omgevingswaarden
Afdeling 2.1 Doel omgevingsplan
Afdeling 2.2 Verplichte omgevingswaarden
Afdeling 2.3 Facultatieve omgevingswaarden
Hoofdstuk 3 Programma’s
Afdeling 3.1 Programma’s met programmatische aanpak
Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
Afdeling 4.1 Gebiedstypen
Afdeling 4.2 Aandachtsgebieden
Afdeling 4.3 Beperkingengebieden
Hoofdstuk 5 Activiteiten
Afdeling 5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1 Normadressaat
Artikel 5.2 Zorgplicht
Artikel 5.3 Maatwerkvoorschriften
Artikel 5.4 Verboden activiteiten
Afdeling 5.2 Veiligheid
Paragraaf 5.2.1 Bereikbaarheid hulpdiensten en brandweer en bluswatervoorziening
Paragraaf 5.2.2 Opslagtanks voor propaan of propeen
Hoofdstuk 6 Gebruiksactiviteiten
Afdeling 6.1 Algemene regels gebruiksactiviteiten
Afdeling 6.3 Agrarische gebruiksactiviteiten
Paragraaf 6.3.1 Grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten
Subparagraaf 6.3.1.1 Het gebruik voor grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten – toegestaan
Subparagraaf 6.3.1.2 Het gebruik voor houtteelt – vergunningplicht
Subparagraaf 6.3.1.3 Het gebruik voor bosbouw – vergunningplicht
Paragraaf 6.3.2 Intensieve veehouderijactiviteiten
Subparagraaf 6.3.2.1 Het gebruik voor intensieve veehouderij – toegestaan
Paragraaf 6.3.3 Mestopslag
Subparagraaf 6.3.3.1 Het gebruik voor bestaande mestopslag – toestaan
Subparagraaf 6.3.3.2 Het gebruik voor nieuwe mestopslag - vergunningplicht
Afdeling 6.4 Bedrijfsactiviteiten
Paragraaf 6.4.1 Bedrijfsactiviteiten categorie 1
Subparagraaf 6.4.1.1 het gebruik voor bedrijfsactiviteiten categorie 1 - toestaan
Paragraaf 6.4.2 Bedrijfsactiviteiten categorie 2
Subparagraaf 6.4.2.1 het gebruik voor bedrijfsactiviteiten categorie 2 – toestaan
Paragraaf 6.4.3 Bedrijfsactiviteiten in afwijkende categorieën
Subparagraaf 6.4.3.1 het gebruik voor bedrijfsactiviteiten van bestaande bedrijven – toestaan
Subparagraaf 6.4.3.2 het gebruik voor bedrijfsactiviteiten van afwijkende categorieën – vergunningplicht
Paragraaf 6.4.4 Nutsbedrijfsactiviteiten
Subparagraaf 6.4.4.1 Het gebruik voor nutsbedrijfsactiviteiten – toegestaan
Paragraaf 6.4.5. Delfstoffenbedrijfsactiviteiten
Subparagraaf 6.4.5.1 Het gebruik voor delfstoffenbedrijfsactiviteiten – toegestaan
Paragraaf 6.4.6 Windturbinepark
Subparagraaf 6.4.6.1 Het gebruik voor een windturbinepark – toegestaan
Paragraaf 6.4.7 Bestaande bedrijven
Subparagraaf 6.4.7.1 Het gebruik voor bestaande bedrijven - toegestaan
Afdeling 6.5 Detailhandelsactiviteiten
Paragraaf 6.5.1 Basisdetailhandelsactiviteiten
Subparagraaf 6.5.1.1 Het gebruik voor basisdetailhandelsactiviteiten – toestaan
Paragraaf 6.5.2 Detailhandelsactiviteiten in winkelcentra
Subparagraaf 6.5.2.1 Het gebruik voor detailhandelsactiviteiten in winkelcentrum Sorghvliet - toegestaan
Subparagraaf 6.5.2.2 Het gebruik voor detailhandelsactiviteiten in winkelcentrum Autorama - toegestaan
Subparagraaf 6.5.2.3 Het gebruik voor detailhandelsactiviteiten in winkelcentrum Wildervank - toegestaan
Subparagraaf 6.5.2.4 Het gebruik voor detailhandelsactiviteiten in winkelcentrum kernwinkelgebied – toegestaan
Subparagraaf 6.5.2.5 Het gebruik voor detailhandel in volumineuze goederen – toegestaan
Subparagraaf 6.5.2.6 Het gebruik voor detailhandel in volumineuze goederen – vergunningplicht
Paragraaf 6.5.3 Overige detailhandelsactiviteiten
Subparagraaf 6.5.3.1 Het gebruik voor detailhandel in motorbrandstoffen – toegestaan
Subparagraaf 6.5.3.2 Het gebruik voor detailhandel in LPG – toegestaan
Afdeling 6.6 Dienstverlenende activiteiten
Paragraaf 6.6.1 Dienstverlenende activiteiten categorie 1
Subparagraaf 6.6.1.1 Het gebruik voor dienstverlenende activiteiten categorie 1 – toegestaan
Paragraaf 6.6.2 Dienstverlenende activiteiten categorie 2
Subparagraaf 6.6.2.1 Het gebruik voor dienstverlenende activiteiten categorie 2 – toegestaan
Afdeling 6.7 Horeca activiteiten
Paragraaf 6.7.1 Horeca-activiteiten categorie 1
Subparagraaf 6.7.1.1 Het gebruik voor horeca-activiteiten categorie 1 – toegestaan
Subparagraaf 6.7.1.2 Het gebruik voor horeca-activiteiten categorie 1 – vergunningplicht
Paragraaf 6.7.2 Horeca-activiteiten categorie 2
Subparagraaf 6.7.2.1 Het gebruik voor horeca-activiteiten categorie 2 – toegestaan
Subparagraaf 6.7.2.2 Het gebruik voor horeca-activiteiten categorie 2 – vergunningplicht
Paragraaf 6.7.3 Horeca-activiteiten categorie 3
Subparagraaf 6.7.3.1 Het gebruik voor horeca-activiteiten categorie 3 – toegestaan
Subparagraaf 6.7.3.2 Het gebruik voor horeca-activiteiten categorie 3 – vergunningplicht
Afdeling 6.8 Maatschappelijke activiteiten
Paragraaf 6.8.1 Maatschappelijke activiteiten
Subparagraaf 6.8.1.1 het gebruik voor maatschappelijke activiteiten – toegestaan
Paragraaf 6.8.2 Begraafplaatsen
Subparagraaf 6.8.2.1 Het gebruik voor begraafplaatsen – toegestaan
Subparagraaf 6.8.2.2 Het gebruik voor begraafplaatsen - vergunningplicht
Afdeling 6.9 Reclame
Afdeling 6.10 Sportactiviteiten
Paragraaf 6.10.1 Sportactiviteiten
Subparagraaf 6.10.1.1 Het gebruik voor Sportactiviteiten – toegestaan
Paragraaf 6.10.2 Paardensportactiviteiten
Subparagraaf 6.10.2.1 Paardensportactiviteiten - toegestaan
Afdeling 6.11 Standplaatsenactiviteiten
Afdeling 6.12 Recreatieve activiteiten
Paragraaf 6.12.1 Dagrecreatieve activiteiten
Subparagraaf 6.12.1.1 Het gebruik voor Dagrecreatieve activiteiten – toegestaan
Paragraaf 6.12.2 Verblijfsrecreatieve activiteiten
Subparagraaf 6.12.2.1 Het gebruik voor verblijfsrecreatieve activiteiten - toegestaan
Afdeling 6.13 Verkeersactiviteiten
Afdeling 6.14 Woonactiviteiten
Paragraaf 6.14.1 Wonen
Subparagraaf 6.14.1.1 Het gebruik voor wonen – toegestaan
Paragraaf 6.14.2 Bedrijfswonen
Subparagraaf 6.14.2.1 Het gebruik voor bedrijfswonen – toegestaan
Paragraaf 6.14.3 Plattelandswonen
Subparagraaf 6.14.3.1 Het gebruik voor plattelandswonen – toegestaan
Paragraaf 6.14.4 Het wijzigen van de woningvoorraad
Subparagraaf 6.14.4.1 Het gebruik voor het wijzigen van de woningvoorraad - vergunningplicht
Paragraaf 6.14.5 Zorgwonen
Subparagraaf 6.14.5.1 Het gebruik voor zorgwonen –
Paragraaf 6.14.6 Kamerverhuur
Subparagraaf 6.14.6.1 Het gebruik voor kamerverhuur – vergunningplicht
Afdeling 6.15 Bijbehorende gebruik bij gebruiksactiviteiten
Paragraaf 6.15.1 Werk aan huis categorie 1
Subparagraaf 6.15.1.1 Het gebruik voor werk aan huis categorie 1 – toegestaan
Paragraaf 6.15.2 Werk aan huis categorie 2
Subparagraaf 6.15.2.1 Het gebruik voor werk aan huis categorie 2 – vergunningplicht
Paragraaf 6.15.3 Nevenactiviteiten
Subparagraaf 6.15.3.1 Het gebruik voor nevenactiviteiten – vergunningplicht
Paragraaf 6.15.4 Ondergeschikte activiteiten bij gebruiksactiviteiten
Subparagraaf 6.15.4.1 het gebruik voor ondergeschikte horeca-activiteiten – toegestaan
Subparagraaf 6.15.4.2 het gebruik voor ondergeschikte detailhandelsactiviteiten – toegestaan
Subparagraaf 6.15.4.3 het gebruik voor ondergeschikte agrarische detailhandelsactiviteiten – toegestaan
Subparagraaf 6.15.4.4 het gebruik voor ondergeschikte recreatieve verblijfsactiviteiten – toegestaan
Hoofdstuk 7 Bouwactiviteiten
Afdeling 7.1 Algemene regels bouwactiviteiten
Afdeling 7.2 Gebouw bouwen
Afdeling 7.3 Hoofdgebouw bouwen
Afdeling 7.4 Bijbehorend bouwwerk bouwen
Afdeling 7.5 Ander bouwwerk bouwen
Afdeling 7.6 Technische bouwactiviteiten
Hoofdstuk 8 Monumentenactiviteiten
Afdeling 8.1 Algemene regels monumentenactiviteiten
Afdeling 8.2 Gemeentelijke monumentenactiviteiten
Afdeling 8.3 Rijksmonumentenactiviteiten
Afdeling 8.4 Karakteristieke gebouwen
Hoofdstuk 9 Aanlegactiviteiten
Afdeling 9.1 Algemene regels aanlegactiviteiten
Afdeling 9.2 Verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen
Afdeling 9.3 Dempen van sloten en/of andere watergangen
Afdeling 9.4 Aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen
Afdeling 9.6 Aanbrengen van gesloten verhardingen
Afdeling 9.7 Indrijven van voorwerpen in de grond
Afdeling 9.8 Ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van gronden
Hoofdstuk 10 Kapactiviteiten
Afdeling 10.1 Boom kappen of houtopstand vellen
Hoofdstuk 11 Milieuaspecten van activiteiten
Afdeling 11.1 Geluid
Afdeling 11.2 Trillingen
Afdeling 11.3 Bodemkwaliteit
Paragraaf 11.3.1 Bodembeheer
Subparagraaf 11.3.1.1 Nazorg na saneren van de bodem
Subparagraaf 11.3.1.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit
Subparagraaf 11.3.1.3 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico
Subparagraaf 11.3.1.4 Voorafgaand bodemonderzoek
Subparagraaf 11.3.1.5 Toepassen van grond of baggerspecie
Paragraaf 11.3.1 Wassen van motorvoertuigen
Paragraaf 11.3.4 In werking hebben van een acculader
Paragraaf 11.3.5 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten met betrekking tot de bodem
Afdeling 11.4 Water
Afdeling 11.5 Externe veiligheid
Afdeling 11.6 Luchtkwaliteit
Afdeling 11.7 Geur
Afdeling 11.8 Licht
Hoofdstuk 12 Beheer en onderhoud
Afdeling 12.1 Onderhoud- en instandhoudingsverplichtingen
Afdeling 12.2 Gedoogplichten
Hoofdstuk 13 Financiële bepalingen
Afdeling 13.1 Kostenverhaal
Afdeling 13.2 Nadeelcompensatie
Hoofdstuk 14 Procesregels
Afdeling 14.1 Voorbereiding van besluiten
Afdeling 14.2 Gemeentelijke projecten van publiek belang
Afdeling 14.3 Advies
Afdeling 14.4 Maatschappelijk draagvlak
Afdeling 14.5 Andere bestuursorganen
Hoofdstuk 15 Handhaving
Afdeling 15.1 Strafbepalingen
Afdeling 15.2 Kwaliteitsbevordering en afstemming uitvoering en handhaving
Hoofdstuk 16 Monitoring en informatie
Hoofdstuk 17 Overgangsrecht
Afdeling 17.1 Overgangsrecht
Hoofdstuk 18 Slotbepalingen
Afdeling 18.1 Uitvoerbaarheid en evaluatie
Afdeling 18.2 Overige bepalingen
Hoofdstuk 19 **GERESERVEERD**
Hoofdstuk 20 **GERESERVEERD**
Hoofdstuk 21 **GERESERVEERD**
Hoofdstuk 22 Bruidsschat
Bijlage I Overzicht informatieobjecten
Toelichting
Algemene Toelichting
Artikelsgewijze Toelichting
Omgevingsplan gemeente Veendam voornemen 1e wijziging (bodem en veiligheid)
Was/wordt-overzicht
Concept per 4 juni 2024
De gemeente Veendam heeft het voornemen om de volgende artikelen van het Omgevingsplan gemeente Veendam te wijzigen en om nieuwe artikelen toe te voegen:
Was | Wordt | Toelichting | |
---|---|---|---|
Artikel 1.1 Begripsbepalingen 1. Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op Hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. 2. Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van Hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. |
Artikel 1.1 Begripsbepalingen 2. Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van Hoofdstuk 5, 11 en 22 van dit omgevingsplan. |
Een aantal bruidsschatregels wordt uit hoofdstuk 22 verplaatst naar andere hoofdstukken van het plan. Voor deze artikelen moeten de in Artikel 1.1 genoemde begripsbepalingen blijven gelden. |
|
Bijlage I bij Artikel 1.1, tweede lid, van dit omgevingsplan, Begripsbepalingen |
Bijlage I bij Artikel 1.1, tweede lid, van dit omgevingsplan, Begripsbepalingen Inzetdiepte Een inzetdiepte is de kortste route, vrij van obstakels, die de brandweer moet overbruggen van een ingang van een gebouw tot een incidentlocatie. |
Begrip wordt toegevoegd naar aanleiding van de door Veiligheidsregio Groningen voorgestelde regels voor bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid voor hulpdiensten. |
|
Hoofdstuk 4 [Gereserveerd] |
Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving Afdeling 4.1 Gebiedstypen Artikel 4.1 Stedelijk gebied en buitengebied 1. Het gebied ‘buitengebied’ is aangewezen als buitengebied zoals bedoeld in artikel 3.4, tweede lid van de Omgevingsverordening provincie Groningen. 2. Het gebied ‘stedelijk gebied’ is aangewezen als stedelijk gebied zoals bedoeld in artikel 3.4, derde lid van de Omgevingsverordening provincie Groningen. |
||
Hoofdstuk 5 [Gereserveerd] |
Hoofdstuk 5 Activiteiten Afdeling 5.2 Veiligheid Paragraaf 5.2.1 Bereikbaarheid hulpdiensten en brandweer en bluswatervoorziening |
Deze nieuwe paragraaf wordt toegevoegd naar aanleiding van de door Veiligheidsregio Groningen voorgestelde regels. Deze bevatten deels wijzigingen van de bestaande artikelen 22.13 – 22.15 en zijn deels aanvullingen (nadere uitwerkingen) op deze regels. De voorgestelde regels worden onverkort overgenomen, om zoveel mogelijk te bevorderen dat dit in de hele veiligheidsregio (provincie) op gelijke wijze is geregeld. |
|
De artikelen 22.13 - 22.15 en 22.262-22.263 worden verplaatst naar Afdeling 5.2 Veiligheid, waarbij de nieuwe artikelnummers (en eventueel) de volgorde nog moeten worden bepaald. |
|||
Nieuwe artikelen: Artikel 5.1 Toepassingsbereik 1. Deze paragraaf is van toepassing op bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en op het gebruik van bouwwerken en locaties. 2. Onder locatie wordt in deze paragraaf verstaan: een beperkt kwetsbare of kwetsbare locatie zoals bedoeld in Bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Artikel 5.2 Oogmerken De regels in deze paragraaf worden gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid. Artikel 5.3 Maatwerkvoorschriften Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien van de in dit hoofdstuk gestelde regels. Alvorens het college van burgemeester en wethouders deze maatwerkvoorschriften vaststelt vraagt het college advies aan Veiligheidsregio Groningen. Artikel 5.4 Zorgplicht beheer en onderhoud bereikbaarheidsvoorzieningen en bluswatervoorziening De eigenaar of een gebruiker van een perceel waarop een bluswatervoorziening, een bereikbaarheidsvoorziening en/of een opstelplaats, heeft een zorgplicht om deze voorzieningen en opstelplaats zo te beheren en onderhouden dat deze voorzieningen en opstelplaats te allen tijde door hulpverleningsdiensten kunnen worden bereikt en gebruikt. Artikel 5.5 Informatieplicht bij wijzigingen Degene die een verandering aanbrengt in een bluswatervoorziening, aan een opstelplaats, en/of aan de bereikbaarheid van een gebouw of terrein is verplicht Veiligheidsregio Groningen voorafgaande aan het uitvoeren van die verandering te informeren over de te verrichten werkzaamheden. |
Een artikelgewijze toelichting is opgenomen in een aparte bijlage. |
||
Artikel 22.13 Bluswatervoorziening |
Artikel 5.6 Bluswatervoorziening |
||
1. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist. |
1. Een gebouw of locatie heeft een primaire bluswatervoorziening die te allen tijde beschikbaar is. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. een gebouw: i. met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090, ii. met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2, iii. voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten,met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of b. een locatie waar minder dan 50 personen kunnen verblijven. 3. Een primaire bluswatervoorziening heeft gedurende minimaal 1 uur de volgende capaciteit: a. 30 m3 per uur: i. woonfuncties; ii. locaties; en b. 90 m3 bij utiliteitsgebouwen. 4. Een gebouw of een locatie heeft een secundaire bluswatervoorziening die te allen tijde beschikbaar is. 5. Het vierde lid is niet van toepassing op: a. een gebouw: i. met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; ii. met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2; iii. voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; b. een grondgebonden woning; of c. een locatie waar minder dan 50 personen kunnen verblijven. 6. Een secundaire bluswatervoorziening heeft minimaal een capaciteit van 90 m3 bluswater gedurende 4 uur. 7. Een bluswatervoorziening, waarbij open water dient als bluswater, voldoet aan de volgende eisen: a. het te gebruiken deel van het oppervlaktewater voor de bluswatervoorziening is vrij van belemmeringen; en b. het wateroppervlakte bij de opstelplaats is obstakelvrij te bereiken. 8. Van de leden 1 tot en met 7 kan worden afgeweken als voorafgaand aan de afwijking advies is gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. Artikel 5.6 Brandkranen 1. Een brandkraan voldoet aan de volgende eisen: a. een obstakelvrije ruimte met een diameter van minimaal 1,8 meter; b. een minimale afstand van 0,4 meter van de trottoirband bij langsparkeren; c. een minimale afstand van 0,75 meter van de trottoirband bij gestoken parkeren; d. tot op maximaal 15 meter goed door een blusvoertuig benaderd kunnen worden; e. niet gelegen op een parkeerplaats of op een andere plaats die mogelijkerwijs geblokkeerd kan worden; f. niet gelegen op privé terrein; g. bij een brandkraan wordt een aanwijsbordje geplaatst dat: i. voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in de NEN 1184, ii. voldoet aan de afmetingen 120 x 160 mm, iii. goed zichtbaar is (maximaal op ooghoogte) en in de nabijheid van de brandkraan, en iv. met de juiste afstanden op het bordje: van brandkraan tot het locatiebordje. 2. Voor de realisatie van een brandkraan op het leidingwerk van Waterbedrijf Groningen wordt voorafgaande aan de plaatsing advies gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. Artikel 5.8 Geboorde put als bluswatervoorziening 1. Een geboorde put zonder voordruk als bluswatervoorziening voldoet aan de volgende eisen: a. een bovengronds afgewerkte geboorde put is voorzien van een vaste aansluiting nok 133 (Storz of gelijkwaardig); b. een ondergronds afgewerkte geboorde put heeft rondom minimaal 2 meter vrije ruimte; c. bij een open geboorde put kunnen zuigbuizen aangesloten worden door de zuigbuis in de put te kunnen hangen; d. bij een gesloten geboorde put kunnen zuigbuizen aangesloten worden door de zuigbuis met een inhanger aan te kunnen koppelen; e. bij een bovengronds afgewerkte geboorde put kunnen zuigbuizen aangesloten worden door de zuigbuis aan te kunnen koppelen; f. te allen tijde bereikbaar; g. bij de geboorde put wordt een aanwijsbordje geplaatst (indien van toepassing) dat: i. de tekst “opstelplaats brandweer” bevat, ii. voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in de NEN 1184, iii. voldoet aan de afmetingen 120 x 160 mm, iv. goed zichtbaar is (maximaal op ooghoogte) en in de nabijheid van de geboorde put; en h. een geboorde put beschikt over aanrijdbeveiliging. 2. Een geboorde put met voordruk voldoet naast de in het eerste lid gestelde eisen wat betreft de pomp aan de volgende eisen: a. de aanwezigheid van een eigen stroomvoeding die zonder tussenkomst van derden beschikbaar is; b. levert een druk van minimaal 1 bar; en c. de bediening is voorzien van een duidelijke gebruiksinstructie. 3. Voor het realiseren van een geboorde put wordt voorafgaande aan de werkzaamheden advies gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. |
||
2. De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m. |
Artikel 5.9 inzetdiepte 1. Een gebouw heeft geen grotere inzetdiepte dan 60 meter. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een gebouw voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090 c. In afwijking van het eerste lid is een grotere afstand toegestaan als binnen of buiten het gebouw voorzieningen zijn getroffen die het voor de brandweer mogelijk maken een brand in het gebouw op een veilige wijze te bestrijden. |
||
3. De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden. |
Artikel 5.10 In stand houden bluswater- en bereikbaarheidsvoorzieningen De eigenaar en een gebruiker van een gebouw of locatie waar personen kunnen verblijven is verplicht ervoor te zorgen dat er geen tijdelijke of permanente verslechtering aan de bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de locatie optreedt. Artikel 5.11 In stand houden geboorde put De eigenaar en een gebruiker van een locatie waar een geboorde put als bluswatervoorziening is gelegen is verantwoordelijk voor het onverminderd functioneren van de geboorde put en voor het uitvoeren van de benodigde controles en het noodzakelijk onderhoud. Onderdeel van controle en onderhoud zijn in ieder geval: a. beschikbaar stellen aan Veiligheidsregio Groningen van het testrapport van de beproeving op waterlevering, waarbij de frequentie van de beproeving moet passen bij de grondsoort waarin de put geboord is, en de frequentie minimaal eenmaal per jaar is; b. controleren of onverminderd voldaan wordt aan de gestelde eisen aan een geboorde put; en c. minimaal eenmaal per jaar testen van de onverminderde werking van de pomp wanneer sprake is van een geboorde put met elektrische bronpomp.. |
||
Artikel 22.14 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten |
Artikel 5.12 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten |
||
1. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. |
1. Een perceel met een gebouw of locatie is via twee onafhankelijke ontsluitingsroutes voor hulpverleningsdiensten bereikbaar. |
||
2. Het eerste lid is niet van toepassing: a. op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; b. op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2; c. op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; d. als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of e. als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist. |
2. Het eerste lid is niet van toepassing als het perceel of de locatie is gelegen aan een doodlopende ontsluitingsroute: a. van maximaal 100 meter lengte indien de wegbreedte minder is dan 5,50 meter; of b. van maximaal 200 meter lengte, en als deze voldoet aan de volgende eisen: i. een breedte van minimaal 4,50 meter verhard met op het einde een keerlus met een buitenbochtstraal van tenminste een straal van 10 meter, of ii. een breedte van minimaal 5,50 meter verhard. |
||
3. Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders bepaald, heeft een verbindingsweg: a. een breedte van ten minste 4,5 m; b. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 m die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram; c. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 m; en d. een doeltreffende afwatering. |
3. Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders is bepaald, voldoet een ontsluitingsroute aan de volgende eisen: a. een breedte van minimaal 4,50 meter verhard; en b. bestand tegen: i. een aslast van minimaal 13 ton, en ii. een totaal gewicht van minimaal 34,5 ton. |
||
4. Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde lid, vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. |
4. Een opstelplaats voor een voertuig van een hulpverleningsdienst heeft een verbindingsweg naar een ontsluitingsroute voor hulpverleningsdiensten die voldoet aan de volgende eisen: a. een beschikbare rijstrookbreedte van minimaal 3,25 meter verhard; b. een vrije ruimte met een breedte van minimaal 3,5 meter; c. een vrije hoogte van minimaal 4,20 meter; d. een doeltreffende afwatering; e.in het geval van een opstelplaats voor een tankautospuit, bestand tegen: i. een aslast van minimaal 11,50 ton, en ii. een totaal gewicht van minimaal 16 ton; f. in het geval van een opstelplaats voor een redvoertuig, bestand tegen: i. een aslast van minimaal 13 ton, en ii. een totaal gewicht van minimaal 26 ton. |
||
5. Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald. |
5. Obstakels op een verbindingsweg -waaronder hekken- die de bereikbaarheid van een opstelplaats voor hulpverleningsdiensten kunnen belemmeren, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald. |
||
6. Van de leden 1 tot en met 5 kan worden afgeweken als een gelijkwaardige mate van bereikbaarheid van een perceel met een gebouw of locatie en een opstelplaats voor hulpverleningsdiensten kan worden gerealiseerd en voorafgaande aan de realisatie van de ontsluitingsroute, de verbindingsweg of de opstelplaats advies is gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. |
|||
Artikel 22.15 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen |
Artikel 5.13 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen - tankautospuit |
||
1. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd. |
1. Bij een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, bij ten minste één toegang van een gebouw of locatie is een opstelplaats voor een tankautospuit aanwezig. |
||
2. Het eerste lid is niet van toepassing: a. op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; b. op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2; c. op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; d. als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist. |
2. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. een gebouw: i. met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090, ii. met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2, iii. voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of b. een locatie waar minder dan 50 personen kunnen verblijven. |
||
3. Een opstelplaats voor een tankautospuit, voldoet aan de volgende eisen: a. een breedte van minimaal 4,50 meter; b. een lengte van minimaal 10 meter; c. een vrije hoogte van minimaal 4,20 meter; d. bestand tegen een aslast van minimaal 11,50 ton; en e. bestand tegen een totaal gewicht van minimaal 16 ton. |
|||
4. Een opstelplaats voor een tankautospuit waarbij open water dient als bluswatervoorziening voldoet, in aanvulling op het derde lid, bovendien aan de volgende eisen: a. een horizontale afstand van minimaal 2 en maximaal 8 meter tot een wateroppervlakte met een minimale waterdiepte van 1 meter (ongeacht zomer- of winterpeil of droogte); b. een verticale afstand van maximaal 5 meter tot de laagste waterstand (ongeacht zomer- of winterpeil of droogte); c. bij de opstelplaats is een aanwijsbord geplaatst dat: i. de tekst “opstelplaats brandweer” bevat, ii. voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in de NEN 1184, iii. voldoet aan de afmetingen 120 x 160 mm, iv. goed zichtbaar is (maximaal op ooghoogte) en direct grenzend aan de opstelplaats is geplaatst; d. een stootrand (verhoging) die: i. haaks staat ten opzichte van de waterkant, ii. over de volledige breedte van het einde van de opstelplaats loopt, iii. op ten hoogste twee meter van de waterrand ligt, en iv. tussen de 15 cm en 20 cm hoog is; e. een vrije werkruimte rondom van minimaal 2 meter. |
|||
5. Een opstelplaats voor een tankautospuit, waarbij een geboorde put dient als bluswatervoorziening, voldoet, in aanvulling op het derde lid, aan de volgende eisen: a. een horizontale afstand van minimaal 2 meter ten opzichte van een open geboorde put; b. een horizontale afstand van maximaal 8 meter ten opzichte van een gesloten geboorde put zonder pomp; c. een verticale afstand tussen het waterniveau van een geboorde put zonder pomp en de opstelplaats bedraagt maximaal 4 meter. |
|||
6. Van de leden 1 tot en met 5 kan worden afgeweken als een gelijkwaardige opstelplaats voor hulpverleningsdiensten kan worden gerealiseerd en voorafgaande aan de realisatie van de opstelplaats advies wordt gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. |
|||
Artikel 5.14 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen - redvoertuig |
|||
1. Een woonfunctie met een vloer van een verblijfsgebied die hoger ligt dan 6 meter boven het meetniveau en waarvan een tweede vluchtroute ontbreekt; en/of een gebouw met een vloer van een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het meetniveau heeft een opstelplaats voor een redvoertuig. 2. Voorafgaande aan de realisatie van een opstelplaats voor een redvoertuig wordt advies gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. 3. Een opstelplaats voor een redvoertuig voldoet aan de volgende eisen: a. een breedte van minimaal 5,8 meter; b. een lengte van minimaal 11 meter; c. een vrije hoogte van minimaal 4,20 meter; d. een vrije afstand van tenminste 10 meter tot obstakels; e. bestand tegen een aslast van minimaal 13 ton; f. bestand tegen een totaal gewicht van minimaal 26 ton; g. een belasting van een stempeldruk van minimaal 50 ton/m2 (= 500 kN/m2 ); h. een maximale hellingshoek van 7%; en i. tenminste 10 meter vrije ruimte tot obstakels. 4. Van de leden 1 tot en met 3 kan worden afgeweken als een gelijkwaardige opstelplaats voor brandweervoertuigen kan worden gerealiseerd en voorafgaande aan de realisatie van de opstelplaats advies is gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. |
|||
3. De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m. |
Artikel 5.15 Afstanden voor opstelplaatsen 1. De afstand tussen een opstelplaats voor een redvoertuig of een tankautospuit en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, of als deze niet aanwezig is, de afstand tot tenminste één toegang van een gebouw bedraagt maximaal: a. 40 meter bij grondgebonden woningen; en b. 15 meter bij alle andere bouwwerken. 2. De afstand tussen een opstelplaats van een tankautospuit tot een droge stijgleiding van een gebouw met een vloer van een verblijfsgebied die hoger ligt dan 20 meter boven het meetniveau bedraagt maximaal 15 meter. Voorafgaand aan de plaatsbepaling van de droge stijgleiding wordt advies gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. 3. De afstand tussen een opstelplaats voor een brandweervoertuig en een brandkraan als primaire bluswatervoorziening bedraagt maximaal: a. 40 meter bij gebouwen waarvan de vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 20 meter boven het meetniveau en bij gebouwen met een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; en b. 100 meter bij alle andere gebouwen en locaties. 4. Indien op grond van Artikel 5.X6 een secundaire bluswatervoorziening vereist is, bedraagt de afstand tussen deze bluswatervoorziening en de opstelplaats maximaal 200 meter. 5. Van de leden 1 tot en met 4 kan worden afgeweken als wat afstanden betreft een gelijkwaardige hulpverlening kan worden gerealiseerd en voorafgaande aan de afwijking van de realisatie van de opstelplaats advies is gevraagd aan Veiligheidsregio Groningen. |
||
4. Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in Artikel 22.14, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen. |
5. Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald. |
||
5. Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald. |
|||
Paragraaf 5.2.2 Opslagtanks voor propaan of propeen |
|||
Nieuw artikel: Artikel 5.16 Toepassingsbereik Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van propaan of propeen in een opslagtank. Artikel 5.17 Verbod opslaan propaan of propeen 1. In afwijking van art. 4.897 van het Besluit activiteiten leefomgeving is het verboden om propaan of propeen binnen het stedelijk gebied op te slaan in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 liter. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op opslagtanks die legaal aanwezig waren op het moment dat dit artikel in werking treedt. |
Het (absolute) verbod geldt alleen voor het stedelijk gebied. |
||
Artikel 22.262 Omgevingsvergunning opslaan propaan of propeen 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning propaan of propeen op te slaan in meer dan twee opslagtanks met een inhoud van meer dan 150 l. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: a. het aantal opslagtanks, met voor iedere opslagtank: 1. de hoeveelheid die ten hoogste wordt opgeslagen in kubieke meters; 2. de grootte in kubieke meters; en 3. een aanduiding of het gaat om een bovengrondse of ondergrondse opslagtank; b. als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van ten hoogste 600 m3: 1. de jaarlijkse doorzet in kubieke meters; 2. als het gaat om een bovengrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt en de opslagtank; 3. als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunten van die leiding en pomp; en 4. een beschrijving van de ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, die zich kunnen voordoen en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen daarvan; en c. als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3 of meer dan 50 m3 propaan of propeen: 1. de gegevens en bescheiden, genoemd onder b; 2. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en 3. de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden. |
Artikel 5.18 Opslaan propaan of propeen - vergunningplicht 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning propaan of propeen op te slaan in het buitengebied in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 l. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: a. het aantal opslagtanks, met voor iedere opslagtank: 1. de hoeveelheid die ten hoogste wordt opgeslagen in kubieke meters; 2. de grootte in kubieke meters; en 3. een aanduiding of het gaat om een bovengrondse of ondergrondse opslagtank; b. als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse 1. doorzet van ten hoogste 600 m3: 1. de jaarlijkse doorzet in kubieke meters en het verwachte aantal verladingen per jaar; 2. als het gaat om een bovengrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt en de opslagtank; 3. als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunten van die leiding en pomp; en 4. een beschrijving van de ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, die zich kunnen voordoen en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen daarvan; en c. als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3 of meer dan 50 m3 propaan of propeen: 1. de gegevens en bescheiden, genoemd onder b; 2. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en 3. de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden. |
Werkingsgebied: buitengebied |
|
4. en indien sprake is van de ligging van een aandachtsgebied over een zeer kwetsbaar gebouw, een kwetsbaar gebouw en/of een kwetsbare locatie: i. de afweging en motivering van mogelijke andere locaties waarbij het aandachtsgebied niet ligt over dit gebouw of deze locatie; ii. de mogelijkheden voor zelfredzaamheid; iii. de mogelijkheden voor bereikbaarheid door hulpverleningsvoertuigen; iv. de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid door de brandweer. 3. De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend als blijkt dat zeer kwetsbare en kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties van derden niet zijn gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van 1 op de 1.000.000. 4. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om van het derde lid af te wijken. |
|||
Artikel 22.263 Omgevingsvergunning tanken met LPG 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voertuigen of werktuigen te tanken met LPG. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden 3. als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunten van die leiding en pomp; en 4. een beschrijving van de ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, die zich kunnen voordoen en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen daarvan; en c. als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3 of meer dan 50 m3 propaan of propeen: 1. de gegevens en bescheiden, genoemd onder b; 2. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en 3. de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden. |
Artikel 5.19 Tanken met LPG - vergunningplicht 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voertuigen of werktuigen te tanken met LPG. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 3. als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunten van die leiding en pomp; en 4. een beschrijving van de ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, die zich kunnen voordoen en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen daarvan; en c. als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3 of meer dan 50 m3 propaan of propeen: 1. de gegevens en bescheiden, genoemd onder b; 2. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en 3. de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden. |
||
4. en indien sprake is van de ligging van een aandachtsgebied over een zeer kwetsbaar gebouw, een kwetsbaar gebouw en/of een kwetsbare locatie: i. de afweging en motivering van mogelijke andere locaties waarbij het aandachtsgebied niet ligt over dit gebouw of deze locatie; ii. de mogelijkheden voor zelfredzaamheid; iii. de mogelijkheden voor bereikbaarheid door hulpverleningsvoertuigen; iv. de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid door de brandweer. 3. De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend als blijkt dat zeer kwetsbare en kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties van derden niet zijn gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van 1 op de 1.000.000. 4. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om van het derde lid af te wijken. |
|||
Artikel 22.263 Omgevingsvergunning tanken met LPG 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voertuigen of werktuigen te tanken met LPG. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:a. het aantal opslagtanks dat aanwezig is; b. de coördinaten van: 1. het vulpunt; 2. de bovengrondse vloeistofvoerende leiding; 3. de aansluitpunten van die leiding en pomp; 4. de bovengrondse opslagtank; en 5. de tankzuil; c. het brandaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving; d. de hoeveelheid LPG die ten hoogste wordt opgeslagen; en e. een inschatting van de doorzet van LPG in m3 per jaar |
Artikel 5.19 Tanken met LPG - vergunningplicht 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voertuigen of werktuigen te tanken met LPG. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: a. het aantal opslagtanks dat aanwezig is; b. de coördinaten van: 1. het vulpunt; 2. de bovengrondse vloeistofvoerende leiding; 3. de aansluitpunten van die leiding en pomp; 4. de bovengrondse opslagtank; en 5. de tankzuil; c. het brandaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving; d. de hoeveelheid LPG die ten hoogste wordt opgeslagen; en e. een inschatting van de doorzet van LPG in kubieke meters per jaar. |
||
Artikel 22.35 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: a. een opgave van de bouwkosten; b. het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft; c. een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft; d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop: 1. de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak; 2. de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde; 3. de wijze waarop de locatie wordt ontsloten; 4. de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en 5. het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk; e. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen; f. de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein; g. gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld; h. voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld; i. de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet: 1. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past; 2. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk; 3. kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en 4. een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking; j. als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie: 1. de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in Artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en 2. als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in Artikel 22.30, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in Artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en k. overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan. |
Artikel 22.35 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: a. een opgave van de bouwkosten; b. het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft; c. een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft; d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop: 1. de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak; 2. de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde; 3. de wijze waarop de locatie wordt ontsloten; 4. de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en 5. het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk; e. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen; f. de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein; g. gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld; h. voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld; i. de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet: 1. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past; 2. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk; 3. kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en 4. een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking; j. als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie: 1. de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving en/of Subparagraaf 11.3.1.4 van dit omgevingsplan, tenzij bij het bevoegd gezag reeds bruikbare voldoende recente onderzoeken beschikbaar zijn. De resultaten van de onderzoeken worden zowel in pdf als in xml (conform SIKB0101 bodembeheer) verstrekt; en 2. als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in Artikel 22.30, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in Artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en k. overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan. |
Er wordt voorgesteld om sub j onder 1 deels te vervangen omdat in het omgevingsplan een maatwerkregel op paragraaf 5.2.2 van het Bal wordt opgenomen. Daarnaast is het uploaden van onderzoeken niet nodig als reeds voldoende recente onderzoeken beschikbaar zijn, dit wordt ook toegevoegd aan sub j onder 1. Daarnaast wordt aan sub j onder 1 toegevoegd dat de resultaten van onderzoeken niet alleen in pdf maar ook in xml moeten worden geüpload. Hierdoor versnelt het verwerken van het bodemonderzoek in het bodeminformatiesysteem, en kan er sneller worden getoetst. |
|
Hoofdstuk 11 [Gereserveerd] |
Hoofdstuk 11 Milieuaspecten van activiteiten Afdeling 11.3 Bodemkwaliteit |
||
Paragraaf 22.3.7 Bodembeheer |
Paragraaf 11.3.1 Bodembeheer |
||
Subparagraaf 22.3.7.1 Nazorg na saneren van de bodem |
Subparagraaf 11.3.1.1 Nazorg na saneren van de bodem |
||
De navolgende artikelen worden verplaatst naar afdeling 11.3 Bodemkwaliteit, waarbij de nieuwe nummers van paragrafen, subparagrafen en artikelen nog moeten worden bepaald en ook verwijzingen naar andere artikelen van het omgevingsplan nog moeten worden verwerkt |
|||
Artikelen 22.125 en 22.126, zonder tekstuele wijzigingen |
Artikel 11.1 en 11.2 |
||
Subparagraaf 22.3.7.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit |
Subparagraaf 11.3.1.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit |
||
Artikelen 22.127 – 22.130, zonder tekstuele wijzigingen |
Artikel 11.3 - 11.6 |
||
Nieuw artikel: Artikel 11.7 Bodem en afval: terugplaatsen van tijdelijk uitgeplaatste grond met mobiele verontreiniging Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt tijdelijk uitgeplaatste grond met mobiele verontreiniging niet opgeslagen en teruggeplaatst. |
Er wordt een extra artikel toegevoegd waarin het terugplaatsen van ernstige mobiele verontreiniging (overschrijding interventiewaarde – is vervat in Art. 22.127 Toepassingsbereik) wordt verboden. Mobiele verontreiniging heeft een hoger (verspreidings-)risico. Oliecomponenten kunnen kunststof in de grond aantasten. |
||
Artikelen 22.131 en 22.132, zonder tekstuele wijzigingen |
Artikel 11.8 en 11.9 |
||
2 Nieuwe subparagrafen: Subparagraaf 11.3.1.4 Voorafgaand bodemonderzoek Artikel 11.10 Maatwerkregel met betrekking tot het vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a Besluit activiteiten leefomgeving 1. In afwijking van artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt op locaties, waar uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente blijkt dat sprake is van een verdachte activiteit, direct een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat voldoet aan NEN 5740 zoals bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving. 2. In aanvulling op het eerste lid wordt, in afwijking van artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving, op locaties met bebouwing van vóór 1970 direct een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat voldoet aan NEN 5740 zoals bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving. Subparagraaf 11.3.1.5 Toepassen van grond of baggerspecie Artikel 11.11 Toepassingsbereik Deze subparagraaf is van toepassing op het toepassen op of in de landbodem van grond of baggerspecie. Artikel 11.12 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit In aanvulling op artikel 4.1267 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden ten minste een week voor het toepassen van grond of baggerspecie de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: a. of baggerspecie afkomstig is van een locatie gelegen op 250 meter of minder van een riooloverstort; b. als er sprake is van baggerspecie afkomstig van een locatie gelegen nabij een riooloverstort, als bedoeld onder a: een onderzoek naar de aanwezigheid van ziektekiemen in de bagger. Artikel 11.X13 Milieu: aanvullende kwaliteitseisen 1. Met het oog op het beschermen van het milieu is het, in aanvulling op artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving, verboden om baggerspecie toe te passen welke afkomstig is van binnen een afstand van 250 meter aan weerszijden van een riooloverstort (hierna te noemen: overstortbagger). 2. Het verbod zoals genoemd in het eerste lid is niet van toepassing als a. uit een onderzoek van de overstortbagger blijkt dat daarin geen ziektekiemen worden aangetoond die te relateren zijn aan een riooloverstort; en b. als de overstortbagger wordt toegepast op een wijze waarbij er geen contactmogelijkheden zijn voor vee, voedselgewas of mens. 3. De volgende onderzoeksmethode dient voor de overstortbagger te worden gehanteerd: - de volgende pathogenen (ziektekiemen) worden onderzocht: Salmonella, Coccidiën, Giardia, Cryptosporidium, Para TBC en Listeria.; - geschikte onderzoeksmethoden op pathogenen zijn: de kweekmethode op voedingsbodems of de vPCR-techniek (viable Polymerase Chain Reaction); - er moet minimaal 1 mengmonster van de overstortbagger op pathogenen worden onderzocht. Dit mengmonster dient te worden samengesteld uit minimaal 10 representatieve deelmonsters, die verspreid zijn genomen over een traject van 250 meter aan weerszijden van de overstort. Artikel 11.14 Milieu: aanvullende kwaliteitseisen Met het oog op het beschermen van het milieu is het, in aanvulling op artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving, toegestaan om grond of baggerspecie waarin chloride aanwezig is toe te passen als de toe te passen grond of baggerspecie: a. voor de andere stoffen dan chloride voldoet aan de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving; b. afkomstig is uit het ‘herkomstgebied grond en baggerspecie’ en binnen het ‘toepassingsgebied grond en baggerspecie’ bedoeld in de Nota Bodembeheer gemeente Veendam 2009, die onderdeel is van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan, wordt toegepast; en c. voor chloride voldoet aan de kwaliteitseis van 200 mg/kg droge stof voor standaardbodem. |
In oude linten worden vaak nog wel verontreinigingen gevonden zonder aanleiding. Bijvoorbeeld lood, zink, koper, asbest. Daarom wordt ervoor gepleit om de huidige systematiek voort te zetten. Dit kan door een maatwerkregel te maken op artikel 5.7a van het Bal. Er wordt voor gepleit om dit gebiedsgericht in te steken. Daar waar sprake is van ‘nieuwere’ bebouwing (bijvoorbeeld wonen na 1970) is de bodem over het algemeen wat schoner en kan, uitgezonderd bodembedreigende activiteiten, de systematiek uit het Bal worden gevolgd (een vooronderzoek conform NEN 5725). Dit valt onder de term risico-gestuurd toetsen. Voor het toepassen van grond en baggerspecie is op provinciaal niveau beleid van toepassing. Dit kan als maatwerk op de betreffende regels van het Bal worden vastgelegd in het omgevingsplan. Toepassing van baggerspecie uit de nabije omgeving van riooloverstorten is in principe verboden. Daarom is inzicht nodig in de herkomst van de baggerspecie. In artikel 4.1272 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving is geregeld aan welke milieuhygiënische eisen baggerspecie moet voldoen bij de toepassing op landbodem. Toepassing van baggerspecie uit de nabije omgeving van riooloverstorten is in principe verboden. Deze overstortbagger is namelijk mogelijk verontreinigd met pathogenen (ziektekiemen) en kan derhalve risico’s opleveren voor (jong) vee. Uit een onderzoeksproject in de provincie is echter gebleken dat dergelijke specie lang niet altijd schadelijke stoffen bevat, bijvoorbeeld als er voldoende doorstroming heeft plaatsgevonden. Het verbod hoeft dan ook niet te gelden indien kan worden aangetoond dat er geen ziektekiemen in de bagger aanwezig zijn en er na toepassing geen contactmogelijkheden zijn met de bagger. Deze bepaling ziet op het gebruik van zand dat is gewonnen uit zee. In lijn met huidig beleid geldt er een norm van max. 200 mg/kg voor chloride. Bij overschrijding van deze norm kan de toepassing alsnog mogelijk gemaakt worden, mits middels een plan van aanpak aangetoond kan worden dat er geen verzilting optreedt. |
||
Subparagraaf 22.3.8.7 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater Artikel 22.162 Toepassingsbereik Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig uit: a. een openbaar ontwateringsstelsel of een openbaar hemelwaterstelsel; en b. een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet. Artikel 22.163 Lozen vanuit openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaarhemelwaterstelsel of een openbaar ontwateringsstelsel worden geloosd op of in de bodem, als dat stelsel voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, van de Omgevingswet, en dat stelsel volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd. Artikel 22.164 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op of in de bodem, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd. |
Hele subparagraaf komt te vervallen |
Dergelijke lozingen op de bodem worden niet toegestaan volgens het gemeentelijk rioleringsplan. Daarom zijn de bepalingen niet benodigd in het omgevingsplan. Er zijn in de gemeente Veendam 52 IBA's in werking deze lozen alle op het oppervlaktewater. Het ligt niet in de verwachting dat er nog nieuwe IBA's bijkomen. |
|
Artikel 22.192 Toepassingsbereik 1. Deze paragraaf is van toepassing op het uitwendig wassen van motorvoertuigen. 2. Deze paragraaf is niet van toepassing: a. als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat; en b. op wassen van motorvoertuigen bij wonen. |
Artikel 11.15 Toepassingsbereik 1. Deze paragraaf is van toepassing op het uitwendig wassen van motorvoertuigen. 2. Deze paragraaf is niet van toepassing: a. als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat; en b. op wassen van motorvoertuigen bij wonen in gebieden met een gemengd rioolstelsel. |
Met deze regel wordt voorkomen dat vervuild waswater in schoon oppervlaktewater terecht komt. De activiteit is toegestaan in gebieden met een gemengd stelsel. |
|
Artikelen 22.193 - 22.195, zonder tekstuele wijzigingen |
Artikel 11.15 - 11.17 |
||
Artikelen 22.221 en 22.222, zonder tekstuele wijzigingen |
Artikel 11.18 en 11.19 |
||
Artikel 22.223 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. |
Artikel komt te vervallen |
Deze regel staat niet in verhouding tot het risico van deze kleinschalige activiteit. |
|
Paragraaf 22.3.21 Traditioneel schieten Artikel 22.227 Toepassingsbereik Deze paragraaf is van toepassing op het traditioneel schieten door schutterijen of schuttersgilden met buksen of geweren vanaf een vaste standplaats op een stilstaand doel in de buitenlucht. Artikel 22.228 Gegevens en bescheiden 1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in Artikel 22.227 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: a. informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen; b. gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven: 1. de grenzen van het terrein; 2. de ligging en de indeling van de gebouwen; en 3. de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt; c. een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en d. gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit. 2. Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. Artikel 22.229 Bodem en externe veiligheid Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beperken van verontreiniging van de bodem vindt het schieten op zodanige wijze plaats dat alle afgeschoten kogels worden opgevangen in een voorziening. Artikel 22.230 Bodem: bodembeschermende voorziening 1. Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem, vindt traditioneel schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening, als bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen. 2. De voorziening voor het opvangen van afgeschoten kogels, bedoeld in Artikel 22.229, is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening. Artikel 22.231 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Artikel 22.232 Bodem: eindonderzoek bodem 1. Bij het beëindigen van het traditioneel schieten wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen. 2. Het eindonderzoek bodem gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt op het gedeelte van de locatie waar het traditioneel schieten heeft plaatsgevonden. 3. Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000. Artikel 22.233 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem Het rapport van het eindonderzoek bodem bevat: a. de naam en het adres van degene die het onderzoek heeft verricht; b. de wijze waarop het onderzoek is verricht; c. de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigde stoffen en de herkomst daarvan; d. informatie over het huidige en eerdere gebruik van het terrein; e. bestaande informatie over bodemmetingen en grondwatermetingen die de toestand van de bodem en het grondwater weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodemmetingen en grondwatermetingen voor het constateren van eventuele verontreiniging van de bodem door de bodemverontreinigende stoffen die bij de activiteit zijn gebruikt, zijn geproduceerd of zijn vrijgekomen; en f. als de kwaliteit van de bodem wordt hersteld, de wijze waarop en de mate waarin dit gebeurt. Artikel 22.234 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van het traditioneel schieten wordt een rapport van het eindonderzoek bodem verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. Artikel 22.235 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit 1. Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem, de bodemkwaliteit hersteld tot: a. de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de activiteit; b. de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of artikel 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of c. de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. 2. Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000. Artikel 22.236 Informeren: herstelwerkzaamheden 1. Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in Artikel 22.235 geïnformeerd over de begindatum. 2. Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in Artikel 22.235 geïnformeerd over de einddatum. |
|
Deze activiteit komt niet voor in Veendam. Het traditionele schieten is typisch iets voor het carnavalsgebied. Het schieten met buksen komt voor in het Noorden, maar dan altijd op een schietbaan binnen. |
|
Paragraaf 22.3.26 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten |
Paragraaf 11.3.5 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten met betrekking tot de bodem |
||
Artikel 22.260, zonder tekstuele wijzigingen |
Artikel 11.20 |
||
Artikel 22.267, zonder tekstuele wijzigingen |
Artikel 11.21 |
Toelichting Bluswater en bereikbaarheid
Toelichting op de regels van paragraaf 5.2.1 Bereikbaarheid hulpdiensten en brandweer en bluswatervoorziening
Artikel 5.1 Toepassingsbereik
Deze regels voor bereikbaarheid en bluswater gaan in principe over alle activiteiten dus bouwen, verbouwen, gebruik, maar ook bij sloop. De regels gelden voor het hele grondgebied van de gemeente (ambtsgebied). Voor het begrip ‘locatie’ wordt verduidelijkt dat het in deze paragraaf alleen in de specifieke betekenis van (beperkt) kwetsbare locaties in de zin van de regelgeving met betrekking tot omgevingsveiligheid wordt gebruikt.
Artikel 5.3 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en brandweer en de bluswatervoorziening. Deze maatwerkvoorschriften worden pas opgesteld nadat de veiligheidsregio om advies is gevraagd. De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften maakt het mogelijk om de inhoud van de landelijke Handreiking of de regionale vertaling daarvan op te nemen in maatwerkvoorschriften.
Artikel 5.4 Zorgplicht beheer en onderhoud
De brandweer moet erop kunnen vertrouwen dat een bluswatervoorziening ook daadwerkelijk werkt. Het is dan ook van belang dat deze goed beheerd en onderhouden worden. Niet functionerende bluswatervoorzieningen belemmeren het functioneren van de brandweer en kunnen leiden tot gevaarlijke situaties. Opstelplaatsen en voorzieningen om vaartuigen van hulpverleningsdiensten te water te laten dienen eveneens onderhouden te worden en hun te functionaliteit behouden.
Artikel 5.5 Informatieplicht bij wijzigingen
Het is belangrijk dat de veiligheidsregio op de hoogte is van veranderingen of activiteiten die betrekking kunnen hebben op het bestrijden van onder meer brand en de geneeskundige hulpverlening aan personen. Deze gegevens moeten aan de veiligheidsregio worden doorgegeven, zodat zij daarmee rekening kan houden. Het betreft bijvoorbeeld een andere wijze van bluswatervoorziening, het verplaatsen van een opstelplaats, het herinrichten van wegen of het plaatsen van slagbomen en hekwerken.
Artikel 5.6 Bluswatervoorziening
Deze regel geeft aan dat in alle situaties een toereikende en toegankelijke bluswatervoorziening moet zijn. Ook in tijden van extreme droogte, tijdens werkzaamheden en in buitengebieden en natuurgebieden en in geval van open water een minimale waterdiepte van 1 meter heeft (ongeacht zomer- of winterpeil of droogte).
Lid 2 en 5
Voor kleine bouwwerken is het uitgangspunt dat de eigen waterinhoud van een tankautospuit voldoende moet zijn voor het blussen van een brand. In lid 5 wordt ook aangegeven dat secundair bluswater niet vereist is bij grondgebonden woningen.
Lid 3, 6 en 7
Deze artikelleden sluiten aan bij het beleid voor bluswater van Veiligheidsregio Groningen.
Artikel 5.7 Brandkranen
Lid 1, onder g
Plaatsing aanwijsbordje (indien van toepassing) met de tekst “opstelplaats brandweer” kan op een gevel/muur/vaste paal in de directe nabijheid van de betreffende brandkraan.
Artikel 5.8 Geboorde put als bluswatervoorziening
Lid 1, onder g
Plaatsing aanwijsbordje (indien van toepassing) met de tekst “opstelplaats brandweer” kan op een gevel/muur/vaste paal in de directe nabijheid van de betreffende put.
Artikel 5.9 Inzetdiepte
In de Omgevingswet/Bbl is niets geregeld met betrekking tot interne loopafstanden binnen grote gebouwen. Dit kan leiden tot branden op te grote afstanden van opstelplaatsen, waardoor de brandweer niet in staat is een brand te bestrijden. Met het oog op een goed verloop van de bluswerkzaamheden en voor het voorkomen van gevaar of overlast voor omliggende terreinen en gebouwen, is het gewenst hiervoor een regel in het omgevingsplan op te nemen.
Artikel 5.10 In stand houden bluswater- en bereikbaarheidsvoorzieningen
Het in stand houden van een bestaande bluswatervoorziening of toegangsmogelijkheid is ook na de aanlegfase van cruciaal belang.
Artikel 5.11 In stand houden geboorde put
Het in stand houden van (de werking van) een bestaande geboorde put is ook na de aanlegfase van cruciaal belang.
Ten aanzien van de frequentie van controle kan een boorfirma of onderhoudsbedrijf advies geven. Grondsoorten zoals bijv. zand- of kleigrond zijn van invloed op het onverminderd functieneren van een geboorde put.
Artikel 5.12 Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten
Lid 1 en lid 3
Deze regels geven aan dat in alle situaties de hulpverleningsdiensten (zoals de brandweer, ambulances en interregionale bijstand) gebouwen en locatie moeten kunnen bereiken voor hulpverlening en ook weer snel en makkelijk kunnen verlaten in verband met het evacueren van personen en/of het vervoeren van (gewonde) slachtoffers (ambulances). Deze regel schrijft voor dat er toereikende en veilige wegen moeten zijn.
Hulpdienstvoertuigen kennen specifieke afmetingen, waardoor wegen in verband met de mogelijkheid tot passeren aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. We kennen brandweer- politie en ambulancevoertuigen. In deze regels is het brandweervoertuig maatgevend, omdat deze de grootste en zwaarste hulpdienstvoertuigen zijn. De geformuleerde voorwaarden aan de wegen zijn voor de hulpdienstvoertuigen het minimum. Deze regels zijn van toepassing op de gehele route, dus ook bruggen en viaducten etc.
Lid 2
Een doodlopende weg is een weg die maar op één manier in en uit te rijden is. Deze voldoet dus niet aan de regels dat elk adres via twee onafhankelijke routes bereikbaar moet zijn. Voor doodlopende wegen geldt dat afwijking daarvan acceptabel is in de volgende situaties:
(Situatie 2) Een doodlopende weg van maximaal 200 meter lengte is toegestaan mits de wegbreedte minimaal 4.50 meter bedraagt en er een keermogelijkheid aanwezig is van met een straal van 10 meter. Door de keerlus wordt in feite een normale erftoegangsweg gecreëerd. Echter ontbreken bij een dergelijke doodlopende weg een tweede aanrijdroute. In geval van een stremming van de doodlopende weg moet een brand vanaf de hoofdweg bestreden worden.
(Situatie 3) Een doodlopende weg van maximaal 200 meter lengte is toegestaan mits de wegbreedte van minimaal 5,5 meter is. Bij een dergelijke doodlopende weg ontbreekt een tweede aanrijdroute. In geval van een stremming van de doodlopende weg moet een brand vanaf de hoofdweg bestreden worden.
(Situatie 4 en 5) Als de wegbreedte kleiner is dan 5,5 meter of 4,5 meter met keerlus, dan kan de maximale lengte van de doodlopende weg 100 meter zijn. Deze maximale inzetdiepte geldt ook bij vertakkingen.
Lid 4 Verbindingswegen naar opstelplaatsen
Een opstelplaats kan zijn op een weg of een specifiek daarvoor aangelegde verharding. De opstelplaats kan en zal vaak samenvallen met de openbare weg. Maar bij grotere bouwwerken, objecten en locaties is dat niet altijd het geval. Dan zal op eigen terrein de bereikbaarheid van een opstelplaats gerealiseerd moeten worden om te voldoen aan de regels voor maximale afstanden uit het artikel Afstanden voor opstelplaatsen.
Als een opstelplaats niet de openbare weg is, moet er in voorkomende gevallen een verbindingsweg zijn tussen de openbare weg en een opstelplaats voor hulpverleningsvoertuigen aangelegd worden. Voor de bereikbaarheid op de incidentlocatie is het van belang dat de afstand en overbrugging vanaf een opstelplaats tot bouwwerken/objecten en bluswatervoorzieningen afgestemd is op de middelen en mogelijkheid van een brandweereenheid. Specifieke locaties als natuurgebieden en infrastructuur vragen maatwerk.
Lid 6
Van lid 1 t/m 5 kan worden na advies van Veiligheidsregio Groningen.
Algemeen
De regels betreffen niet alleen gebouwen en individuele open terreinen, maar hebben ook betrekking op ontwikkelingsgebieden en herinrichtingsgebieden. Daar waar het gaat om grote ontwikkelingen en grote samenkomst locaties betreft de regel ook de mogelijkheid tot landen en opstijgen van een Mobiel Medisch Team. In alle gevallen is het gewenst dat afspraken gemaakt worden met de veiligheidsregio over de manier waarop bereikbaarheid geregeld gaat worden.
Bij de uitwerking en nadere duiding van deze regels moet aangesloten worden bij de Groningse Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2024.
Artikel 5.13 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen - tankautospuit
Dit artikel geeft de eisen voor opstelplaatsen voor een tankautospuit. Elke brandweeringang heeft een opstelplaats. Indien een gebouw meerdere brandweeringangen heeft, zijn dus ook meerdere opstelplaatsen nodig.
Lid 4 gaat over open water. Onder open water wordt ook bijv verstaan een (gesloten) bluswater riool, dit is open water onder de grond. Het gaat om de techniek om er water uit te halen.
Artikel 5.14 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen – redvoertuig
Dit artikel geeft de eisen voor opstelplaatsen voor een redvoertuig.
Lid 3, onder d heeft betrekking op voldoende manoeuvreerruimte voor de arm van het redvoertuig ten opzichte van gebouwen en andere objecten zoals bomen.
Artikel 5.15 Afstanden voor opstelplaatsen
Lid 1 en 2
De afstand van de opstelplaats tot de gebouw of droge blusleiding is aan een functioneel maximum gebonden. De eerste inzet zal in de regel plaatsvinden met een straal met een slanglengte van 60 meter. Voor een grondgebonden woning is de verwachting dat 20 meter straal binnen de woning voldoende zal zijn. Daarom mag er een maximale afstand zijn van 40 meter tussen de opstelplaats en een grondgebonden woning. Voor alle andere bouwwerktypen wordt er een maximale afstand van 15 meter aangehouden, waarna 45 meter rest aan slanglengte in het gebouw.
Leden 3 en 4
Deze artikelleden geven de afstandseisen van een opstelplaats naar de bluswatervoorziening.
Omgevingsplan casco overlegversie
Volg de onderstaande link om het PDF document te downloaden.
Toelichting Bluswater en bereikbaarheid VRG
Volg de onderstaande link om het PDF document te downloaden.
Download ‘Toelichting Bluswater en bereikbaarheid VRG’, 25 juni 2024, pdf, 208kB
was - wordt lijst 1e wijziging OP tbv vooroverleg
Volg de onderstaande link om het PDF document te downloaden.
Download ‘was - wordt lijst 1e wijziging OP tbv vooroverleg’, 25 juni 2024, pdf, 408kB
Volg ons